|
DE DIAGNOSE
Op 15
januari 2000 is Sander met een keizersnee op de wereld gekomen.
Hij zat nog in mijn buik enigszins verstrengeld in de navelstreng
maar schreeuwde al moord en brand. Wat was ik opgelucht, hij
leefde; na het overlijden van mijn eerste kindje bij de geboorte
in mei 1997 was dit gehuil echt een opluchting, hij leefde
en liet dit iedereen weten
Zijn honger was niet te stillen en al vanaf het begin liet
hij zijn voorkeur altijd duidelijk merken. Zo weigerde hij
ook pertinent mijn borst en had hij de voorkeur voor een fles
die hij zelf wilde vasthouden.
Eigenlijk groeide hij als kool maar toch maakte ik me zorgen
hoewel ik niet kon zeggen wat er aan de hand was. Natuurlijk
wuifde iedereen mijn zorgen weg, alles ging toch goed en ik
was overbezorgd vanwege mijn ervaring met mijn eerste kindje.
Tijdens mijn zwangerschap van Sander had ik op een Duitse
zender een programma gezien van een vrolijk jongetje van 6
jaar in een elektrische rolstoel. Dit programma maakte enorme
indruk op mij of beter gezegd dit jongetje maakte me enorm
onder de indruk: zo beperkt maar toch zo vol van levensvreugde.
Dit jongetje had moeite met zijn hoofd rechtop houden en kon
niet zelfstandig zitten waardoor het spelen voornamelijk liggend
op de bank plaatsvond.
Deze documentaire is altijd in mijn gedachten blijven hangen
en toen Sander problemen kreeg met zijn hoofd rechtop houden,
trok ik al snel een vergelijk. Een vriendin die deze documentaire
samen met mij gezien had, zei dat ik overdreef en overbezorgd
was, per slot van rekening was hij nog geen 6 maanden oud
en vol in ontwikkeling.
Sander had altijd al een hekel aan de zogenaamde buikligging
en zoals altijd liet hij me dit luid en duidelijk weten.
Het consultatiebureau zei dat oefenen in de buikligging toch
wel erg belangrijk was voor Sander, dus ondanks hevige protesten
van zijn kant probeerde ik het steeds weer. Uiteindelijk,
naar leek, met succes.
We waren juli 2000 op vakantie in Turkije en daar hief Sander
zijn hoofd op in buikligging; het was hem een keer gelukt
(en daarna nooit meer). Terug thuis, kwam het consultatie
bezoek: Sander was 8 maanden, hij werd op zijn buik gelegd
maar bleef liggen alsof zijn hoofd te zwaar was om op te tillen.
We werden doorverwezen naar de huisarts en nog dezelfde dag
zaten we bij de huisarts die Sander ook op zijn buik legde
en wederom gebeurde er niets. De huisarts was bezorgd maar
hij probeerde het nog te bagatelliseren met de doorverwijzing
naar de kinderarts. Hij verried zijn bezorgdheid door nog
voor dezelfde dag een afspraak met de kinderarts te regelen.
En daar zaten we, bij de kinderarts, haar viel op dat Sander’s
voetjes gezwollen waren maar zo op het oog kon ze niets zeggen,
er werd een bloedtest voorgesteld. En daarbij naar de kinderfysiotherapeut
voor tips om hem te stimuleren.
Ach, wat was het allemaal nog optimistisch, dit zal allemaal
wel weer goed komen; tot we daadwerkelijk bij de fysiotherapeute
kwamen, waar me duidelijk werd dat de situatie ernstiger was
als ik toen inschatte omdat zij me adviseerde me ziek te melden
op mijn werk. Toen werkte ik nog full-time om in ons onderhoud
te kunnen voorzien en de gedachte me ziek te melden, was nog
nooit in me opgekomen.
In ieder geval oefenden we ons rot met als enige resultaat,
meer luidkeels protest van Sander.
Na 2 weken hadden we een gesprek met de kinderarts naar aanleiding
van de uitslag van de bloedtest. Er was een neerslag van eiwit
in zijn bloed gevonden en ook aan de hand daarvan kon ze niet
vertellen wat er mis was alleen dat er iets mis was. We werden
doorverwezen naar het academisch ziekenhuis in Maastricht,
waar een neuroloog zich over de kwestie zou buigen.
Na 6 weken werd een test uitgevoerd om de tensie in zijn spieren
vast te stellen en te kijken naar de activiteit van zijn spieren.
Hiervoor werden er naalden in zijn armen en benen gestoken,
(het klinkt veel pijnlijker als het was) waardoor de arts
kon luisteren naar de activiteit in zijn spieren.
Na weer 2 weken kwam het gesprek bij de neuroloog.
De neuroloog was een kundig man die nog niet zo lang in Nederland
was en daarom de Nederlandse taal niet volledig beheerste
daarbij zat een, voor mijn gevoel opgroeiende puber, die neuroloog
in opleiding was. Al met al stelde dit me niet echt op mijn
gemak, alles wat er gezegd werd, kwam niet zo bij me aan.
Achteraf had ik het gevoel dat hij iets verschrikkelijks tegen
me had gezegd over mijn zoon maar helemaal geloven kon ik
het niet: omdat zijn Nederlands zo slecht was en aan het einde
van het gesprek zei de neuroloog dat zijn gedachten over Sander’s
aandoening die richting uitgingen maar dat dit nog niet definitief
vast stond. Pas na het DNA onderzoek zou iets met zekerheid
gezegd kunnen worden, over 3 maanden maar waarschijnlijker
was pas over 6 maanden.
Dat bewuste gesprek staat in mijn geheugen gegrift omdat al
mijn hoop voor de toekomst wederom de grond in geslagen werd,
totale wanhoop met het bewust tegen beter weten in toch die
valse hoop dat alles op een vergissing moet berusten.
Sander mijn mannetje had een progressieve spierziekte SMA
genaamd, spinale musculaire atrofie. Zijn hersenen konden
geen contact maken met zijn spieren waardoor deze niet werden
aangestuurd en door Sander niet kunnen worden gebruikt. Als
hij 3 jaar zou worden, zou dat voor zijn doen oud zijn en
uiteindelijk zou hij komen te overlijden aan een “gewone”
huis tuin en keuken infectie, zoals een verkoudheid, en er
was niets aan te doen, geen remedie ondanks de gevorderde
stand van de medische wetenschap.
Ik kon het niet geloven, hij was toch een vrolijke baby met
toen al duidelijk een eigen willetje die alleen maar niet
op zijn buik kon liggen.
We gingen terug naar huis met het gevoel van, die neuroloog
moet zich vergist hebben, laten we maar wachten op het DNA
onderzoek en ondertussen informatie verzamelen.
De honger naar informatie over spierziekten en vooral SMA
was onlesbaar. Hoe meer ik erover te weten kwam, hoe meer
ik dacht: dat kan toch niet waar zijn, zulke verschrikkelijke
ziektes bestaan niet, zeker niet bij kinderen, en als ze bestaan
waarom heb ik daar nooit over gehoord. Vol ongeloof ging ik
door met informatie verzamelen en me eerlijk gezegd niet realiserend
wat de daadwerkelijke verstrekkende gevolgen waren van het
hebben van een progressieve spierziekte in het dagelijkse
leven.
Na een paar maanden kwam de uitslag van het DNA onderzoek
wat natuurlijk uitwees dat Sander spinale musculaire atrofie
had, een progressieve spierziekte met de dood tot gevolg zonder
kans op genezing.
Ik kreeg een gesprek met een geneticus die me in het kort
uitlegde hoe het zit met de erfelijkheidsleer en de chromosomen.
Ik en de vader waren beiden drager van SMA en dat had Sander
met een kans van 25 % (1 op 4) geërfd van ons. Een defect
op het 5e gen bij beide ouders wat wilde zeggen dat het in
beide families al eeuwen voorkomt. Noch ik, noch de vader,
noch een van onze familieleden had, voor zover kan worden
herinnerd, nog nooit gehoord van een spierziekte genaamd SMA.
1 op de 40.000 mensen is drager van SMA, voor Nederland wil
dat dus ongeveer zeggen 425 dragers en voor Turkije (want
de vader is Turks) ongeveer 2000 dragers. Dat uitgerekend
deze 2 op elkaar troffen met dit als gevolg is toch wel erg
klein, maar het is gebeurt.
Wel heeft de tante aan vaderszijde een spierdystrofie maar
er is mij verzekerd dat dit niets met elkaar te maken heeft
en daarbij was de tante toentertijd 28 jaar, wat me toch weer
enigszins gerust stelde. Ik klampte me aan iedere strohalm
vast en nog steeds dacht ik: dit valt wel mee, dit kan niet
zo erg worden.
Via de kinderarts werden we doorverwezen naar een revalidatie
centrum voor kinderen en vond er een eerste gesprek plaats
met de revalidatiearts, er zouden er nog vele volgen.
Deze doktor gaf me weer hoop, niet op genezing maar op een
toekomst, een dag van morgen, het leven ging door en men kon
er maar het beste van maken.
Ook van hem wilde ik meer informatie over de spierziekte,
wilde ik horen hoe het verdere verloop zou zijn, de prognose.
Hij dacht dat Sander nog wel zou kunnen gaan lopen gezien
zijn conditie en wat de levensverwachting betrof, tja, dat
zou alleen de tijd uitwijzen en ik was er vroeg bij, met zijn
16 maanden zou hij de jongste revalidant worden.
Nu zijn we bijna 5 jaar verder en zo optimistisch als toen
ben ik niet meer wat spierziekten betreft. Over de gevolgen
ervan ben ik een stuk wijzer geworden. Nog steeds leer ik
elke dag bij en nog steeds sta ik versteld van deze verschrikkelijke
ziekte maar ik leef niet meer elke dag met de angst dat hij
vandaag zal sterven.
|